Wesley van den Hoeven
Specialist
Bouwregelgeving en bouwrecht
Sinds de inwerkingtreding van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) op 1 januari 2024 is dit besluit vijfmaal gewijzigd. Per 1 januari 2026 zal het Bbl opnieuw worden gewijzigd. Daarnaast zijn nadere wijzigingen aangekondigd.
Ook vanuit het programma STOER zijn aanpassingen te verwachten. De eerste aanpassing is reeds doorgevoerd: de NEN-normen waarnaar in het Bbl wordt verwezen, zijn sinds 17 november 2025 gratis digitaal beschikbaar via NEN connect.
Hierna volgt een actueel overzicht van de meest in het oog springende wijzigingen (geen volledig overzicht). Een aantal kleinere wijzigingen en redactionele aanpassingen is bovendien niet behandeld.
Voor een woonfunctie (nieuwbouw) geldt een drempeleis van 0,02 m op de route tussen het verblijfsgebied en de toegang tot de verplichte buitenruimte. Het hoogteverschil wordt gemeten vanaf de vloer met aankleding.
Stb. 2025, 242.
Voor de certificatie van de keuringsinstelling voor de keuring van stookinstallaties (art. 6.38) vervallen de verwijzingen naar de accreditatienorm NEN-EN-ISO/IEC 17021-1, omdat deze norm wordt gewijzigd.
De informatieplicht voor het beginnen en beëindigen van sloopwerkzaamheden wordt aangepast ten behoeve van verduidelijkingen en het herstellen van omissies:
• Asbest in risicoklasse 2 of 2A wordt in een nieuw artikel (art. 7.12a) geregeld;
• Voor bouwwerken wordt weer geregeld dat het eindresultaat van een eindbeoordeling of visuele inspectie in het LAVS moet worden ingevoerd;
• Het LAVS is alleen toegankelijk voor bedrijven;
• Er vinden verduidelijkingen plaats ten aanzien van de toezicht- en handhavingstaak van gemeenten bij onzorgvuldige asbestverwijdering;
• Expliciet wordt bepaald dat ook het asbest moet worden verwijderd dat als gevolg van uitvoering van de sloopwerkzaamheden onverhoopt is verspreid;
• Voor zowel particulieren als bedrijven (die asbestverwijderingshandelingen verrichten) geldt de zorgplicht van artikel 7.4 Bbl.
Het nieuwe artikel 7.39a wijst voor het breken van steen of puin met een puinbreker (als bedoeld in het Bbl) doelmatige stofbestrijdingstechnieken aan om stofemissie te beperken.
Stb. 2025, 347.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Energiewet – waarmee onder meer de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 worden vervangen – worden in het Bbl de verwijzingen daarop aangepast.
Stb. 2025, 432.
Voor de milieuprestatie wordt het begrip woongebouw aangevuld. Ook een gebouw, of een gedeelte daarvan, met alleen woonfuncties of nevengebruiksfunctie, en waarin woonfuncties zijn gelegen die niet zijn aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersroute, wordt voor de toepassing van de milieuprestatie als woongebouw beschouwd. Hiermee zijn bijvoorbeeld beneden- en bovenwoningen (met een eigen verkeersroute) voor de milieuprestatie een woongebouw.
Voor woningen wordt de milieuprestatie-eis beleidsneutraal aangepast naar aanleiding van de herziene bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken (A2-versie). De milieuprestatie-eis voor kantoren wordt met ongeveer 15% aangescherpt. Voor kleinere woningen en niet-compacte kantoren geldt een soepelere eis; de bijbehorende rekenregels worden in de Omgevingsregeling opgenomen.
Daarnaast wordt een milieuprestatie-eis geïntroduceerd voor andere gebruiksfuncties – met name gericht op winkels, gezondheids-, onderwijs- en industriegebouwen (met uitzondering van een gebouw met een industriefunctie en overige gebruiksfunctie < 50 m²). Dit is in eerste instantie bedoeld om praktijkervaring op te doen. Bij meerdere gebruiksfuncties in een gebouw geldt een gewogen milieuprestatie-eis.
——————————————————————————————
Alle nieuw te bouwen en ingrijpend te renoveren gebouwen moeten worden voorzien van een glasvezelklare fysieke binnenhuisinfrastructuur en binnenhuisglasvezelbekabeling. Bij meergezinswoningen moet bovendien een toegangspunt worden gerealiseerd. De technische eisen aan deze voorzieningen worden vastgelegd in de nieuwe afdeling 5.7 van de Omgevingsregeling. Beoogde inwerkingtreding is 12 februari 2026.
Als gevolg van het implementeren van EPBD IV worden in de Omgevingsregeling nieuwe versies (2025) aangestuurd voor BRL 9500-U, BRL 9500-W en BRL 9501. De NTA 8800:2024 wordt vervangen door NTA 8800:2025, de wijzigingen hebben onder meer betrekking op:
• Batterijopslag
• BACS
• WLC-GWP berekening
• Update forfaitaire warmtegeleidingscoëfficiënten voor biobased materialen
Beoogde inwerkingtreding is 29 mei 2026.
Per 1 januari 2030 worden nieuwe verplichtingen geïntroduceerd voor emissievrije nieuwe gebouwen ter vervanging van de huidige normen voor bijna energie neutrale gebouwen. Dat betekent dat op dat moment de huidige bepalingsmethode NTA 8800 wordt vervangen door een nieuwe bepalingsmethode.
In het Bbl vinden verschillende wijzigingen plaats als gevolg van de implementatie van EPBD IV. De wijzigingen hebben we verdeeld in de categorieën bestaande bouw, nieuwbouw, verbouw en gebruik van bouwwerken. De inwerkingtreding van deze wijzigingen wordt nader bij koninklijk besluit vastgesteld. Voor de verschillende artikelen en onderdelen kunnen daarbij verschillende tijdstippen van inwerkingtreding worden bepaald. Daarbij opgemerkt dat de EPBD IV op uiterlijk 29 mei 2026 moet zijn geïmplementeerd.
Bestaande bouw.
Voor gebouwen van overheidsinstanties geldt een minimumeis voor het opwekken van zonne-energie op het dak. Aan deze minimumeis mag, in plaats van met zonne-energie, ook worden voldaan met een andere hernieuwbare, niet-fossiele bron. De omvang van de vereiste opwekcapaciteit is afhankelijk van de grootte van het gebouw en het dak, waarbij in bepaalde gevallen ook het dak van een parkeergarage moet worden meegeteld. In de volgende gevallen geldt de eis niet: bij een eventueel toekomstige aansluiting op het warmtenet (binnen 3 jaar), als het vanwege de locatie of bouwtechnische omstandigheden niet mogelijk is om aan de minimumeis te voldoen, de terugverdientijd meer dan 10 jaar is of als de gebruiksfunctie niet is bestemd voor het verwarmen of koelen voor personen. De ingangsdatum van deze eisen is afhankelijk van de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie:
• Per 1 januari 2028 bij > 2.000 m²
• Per 1 januari 2029 bij > 750 m²
• Per 1 januari 2030 bij > 250 m²
De eisen ten aanzien van laadpunten en leidingdoorvoeren voor elektrische voertuigen worden aangescherpt. De ingangsdatum van deze aangescherpte eisen is 1 januari 2027. Als sprake is van een renovatie kan een ingangsdatum van 1 januari 2029 van toepassing zijn. Nieuw is dat er voor gebouwen (met meer dan 20 autoparkeerplaatsen) die eigendom zijn van dan wel worden verhuurd aan een overheidsinstantie, een verplichting geldt tot het aanbrengen van voorbekabeling voor ten minste de helft van het aantal autoparkeerplaatsen. De ingangsdatum van deze eis is 1 januari 2033.
In afdeling 3.5 bruikbaarheid wordt een nieuwe paragraaf opgenomen met regels voor fietsparkeerplaatsen bij bouwwerken met meer dan 20 autoparkeerplaatsen, dan wel op het bijbehorende bouwwerkperceel. Voor gebouwen, niet zijnde woongebouwen, geldt dat het aantal fietsparkeerplaatsen ten minste gelijk moet zijn aan 15% van het gemiddeld aantal gebruikers óf 10% van het totale aantal gebruikers van het gebouw. De eis geldt vanaf 29 mei 2026.
De eisen voor gebouwautomatisering en -controlesystemen bij utiliteitsfuncties gaan ook gelden voor verwarmings-, airconditionings-, ventilatie- of gecombineerde systemen met een nominaal vermogen van > 70 kW (ingangsdatum 1 januari 2030). Nieuw is de verplichting tot een systeem voor automatische lichtregeling; dit systeem moet zijn voorzien van automatische regeleenheden voor de verlichting, per zone logisch zijn ingedeeld en de bezetting kunnen detecteren. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2028 bij de bovengenoemde installaties met een nominaal vermogen > 290 kW, en vanaf 1 januari 2023 voor installaties met een nominaal vermogen > 70 kW.
Nieuwbouw.
De eisen voor laadpunten en leidingdoorvoeren voor elektrische voertuigen worden aangescherpt. De verplichting tot het realiseren van een of meerdere laadpunten, voorbekabeling en leidingdoorvoeren geldt bij meer dan 3 autoparkeerplaatsen bij woongebouwen en bij meer dan 5 autoparkeerplaatsen bij utiliteitsfuncties. Nieuw is dat er leidingdoorvoeren voor laadpunten verplicht zijn ten behoeve van elektrisch ondersteunde fietsen, bromfietsen, speedpedelecs en vergelijkbare voertuigen. Deze eisen gelden vanaf 26 mei 2026
De eisen voor gebouwautomatisering en -controlesystemen bij utiliteitsfuncties gaan ook gelden voor verwarmings-, airconditionings-, ventilatie- of gecombineerde systemen met een nominaal vermogen van > 70 kW (ingangsdatum 1 januari 2030). Nieuw is de verplichting tot een systeem voor automatische lichtregeling; dit systeem moet zijn voorzien van automatische regeleenheden voor de verlichting, per zone logisch zijn ingedeeld en de bezetting kunnen detecteren. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2028 bij de bovengenoemde installaties met een nominaal vermogen > 290 kW, en vanaf 1 januari 2023 voor installaties met een nominaal vermogen > 70 kW.
Er wordt een nieuwe paragraaf ingevoerd met een verplichting tot het toepassen van een systeem ter ondersteuning van het energiegebruik van technische bouwsystemen. Voor een woonfunctie geldt dat dit systeem in ieder geval moet zijn uitgerust met functies om relevante zaken (zoals rendement, opwekking en verbruik) te kunnen controleren. Daarnaast moet het systeem kunnen reageren op externe signalen en het energieverbruik daarop kunnen aanpassen.
In afdeling 4.5 bruikbaarheid wordt een nieuwe paragraaf opgenomen met regels voor fietsparkeerplaatsen bij een woongebouw met meer dan 3 autoparkeerplaatsen, en bij utiliteitsgebouwen bij meer dan 5 autoparkeerplaatsen (dan wel op het bijbehorende bouwwerkperceel). Bij een woongebouw moeten in dat geval minimaal 2 fietsparkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd. De wetgever heeft daarbij beoogd dat deze fietsparkeerplaatsen kunnen samenvallen met de verplichte buitenberging. Voor utiliteitsgebouwen geldt dat het aantal fietsparkeerplaatsen ten minste gelijk moet zijn aan 15% van het gemiddeld aantal gebruikers óf 10% van het totale aantal gebruikers van het gebouw.
Verbouw.
Artikel 5.20 wordt aangepast. Het vijfde lid waarin uitgelegd wordt wanneer sprake is van een ingrijpende renovatie, vervalt, het begrip is opgenomen in de begrippenlijst van het Bbl. Er wordt een nieuw lid ingevoegd waarin wordt geregeld dat bij het vergunningplichtig verbouwen van een bouwwerk > 500 m², het bouwwerkwerk moet voldoen aan een minimumeis voor hernieuwbare energiegebouw; die eis is afhankelijk van de grootte van het bouwwerk en het dak. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2028.
In artikel 5.21e wordt geregeld dat bij een ingrijpende renovatie voldaan moet worden aan het aantal fietsparkeerplaatsen overeenkomstig de nieuwbouweisen in artikel 4.178b. Met een maatwerkvoorschrift kan deze eis versoepeld worden.
Gebouwautomatisering en -controle en energiegebruik technische bouwsystemen – verbouw (artikel 5.21g en 5.21h)
Bij een ingrijpende renovatie gelden de nieuwbouweisen voor het systeem voor gebouwautomatisering en -controle (art. 4.160cc en 4.160d) en voor het systeem ter ondersteuning van het energiegebruik van technische bouwsystemen (art. 4.160f en 4.160g).
Gebruik van bouwwerken.
In afdeling 6.4 worden eisen gesteld aan het energielabel van gebouwen; deze afdeling wordt op diverse punten gewijzigd. Een van de wijzigingen is dat de eigenaar van (een gedeelte van) een gebouw na oplevering van een ingrijpende renovatie verplicht in het bezit moet zijn van een geldig energielabel.
De eigenaar moet een geldig energielabel beschikbaar stellen aan de huurder wanneer de huurovereenkomst wordt verlengd of na een ingrijpende renovatie. Gebouwen die in eigendom zijn van, of worden verhuurd aan, een overheidsinstantie moeten een geldig energielabel hebben. Voor monumenten geldt geen vrijstelling meer van de energielabelplicht. Ook eigenaren van monumenten zijn gehouden om aan de koper of huurder een energielabel ter beschikking te stellen.
De aanpassingen hebben daarnaast ook betrekking op de inhoudelijke eisen aan het energielabel en op de verplichting tot het aanbrengen/zichtbaar maken van het energielabel in het gebouw.
Voor de keuring van airconditioningssystemen wordt gekozen voor een alternatieve aanpak. Die aanpak houdt in dat er gestuurd gaat worden op werkelijk energiegebruik op basis van een standaard aanpak voor gebouwbeheer. Paragraaf 6.5.2 vervalt.
Voor de keuring van verwarmingssystemen wordt gekozen voor een alternatieve aanpak. Die aanpak houdt in dat er gestuurd gaat worden op werkelijk energiegebruik op basis van een standaard aanpak voor gebouwbeheer. Paragraaf 6.5.4 vervalt.
De inwerkingtreding van de wijzigingen uit het Verzamelbesluit Bbl 2025 wordt bij koninklijk besluit nader bepaald, waarbij voor verschillende onderdelen verschillende inwerkingtredingsdata kunnen worden vastgesteld.
Als bij bouw- en sloopwerkzaamheden voldaan moet worden aan eisen uit het Bbl, wordt daar ook aan voldaan als de uitvoering daarvan in oversteenstemming is met een daarop toegesneden kwaliteitsverklaring bouw.
Om te voorzien in voldoende bruikbare en toegankelijke woningen voor specifieke doelgroepen worden in het Bbl twee nieuwe subgebruiksfuncties (woonfunctie nultreden en woonfunctie zorggeschikt) voorzien. Een woonfunctie nultreden is primair bedoeld voor bewoners met een rollator. Een woonfunctie zorggeschikt is geschikt voor bewoners met een functiebeperking (zorgbehoevend) die gebruik maken van een rolstoel en voor het verlenen van zorg aan die personen. Voor beide subgebruiksfuncties gelden strengere toegankelijkheidseisen. Aan de subgebruiksfunctie woonfunctie zorggeschikt worden daarnaast specifieke bouwtechnische regels verbonden, zoals een vrije ruimte van 1,5 m x 1,5 m voor de hoofdtoegang, een vrije ruimte van 1,5 m x 1,5 m of 1,8 m x 1,35 m direct achter de voordeur en grotere afmetingen voor doorgangen, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en toilet- en badruimten.
Enige tijd bestond onduidelijkheid over de vraag óf, en zo ja in welke mate, het Bbl verplichtingen zou bevatten voor het aanbrengen van nestvoorzieningen bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie. Er komt alleen een verplichting voor utiliteitsbouw (met uitzondering van een overige gebruiksfunctie en bouwwerk geen gebouw zijnde), voor woningen komt er geen verplichting. De eisen in het Bbl zien op voorzieningen voor nesten en vaste rust- of verblijfsplaatsen voor bouwwerk afhankelijke diersoorten: huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. De uitvoeringseisen van die voorzieningen worden opgenomen in de Omgevingsregeling (de betreffende wijziging is op dit moment in consultatie, lees ook verder in dit overzicht).
Voor een dergelijke verblijfsvoorziening is niet brandklasse B vereist, maar brandklasse D (art. 4.44, vijfde lid).
De wijzigingen inzake nestvoorzieningen zullen mogelijk op 1 juli 2026 in werking treden. Deze datum is echter nog niet formeel vastgesteld of aangekondigd, maar baseren we op de beoogde inwerkingtredingsdatum van de uitvoeringseisen voor nestvoorzieningen in de Omgevingsregeling.
Onbedoeld is de tekst van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 overgenomen in het Bbl (vierde lid, onder n, o en p), waarmee deze ook van toepassing zijn geworden voor de maximale ontruimingstijd van het gehele gebouw (eerste lid). Deze onderdelen worden in een nieuw lid opgenomen en zijn alleen van toepassing op het tweede en derde lid.
De zichtbaarheidseisen uit artikel 5.4.5 van NEN-EN 1838 voor vluchtrouteaanduiding komt te vervallen (eerste lid). De minimale tijdsduur als bedoeld in NEN-EN 1838 is reeds in het derde lid van het Bbl geborgd. Daarnaast zijn in de aangestuurde norm NEN 3011 voor vluchtrouteaanduiding zichtbaarheidseisen opgenomen.
Voor wegtunnels vervalt de verplichting om te voldoen aan de normen NEN 6088 en NEN-EN 1838. Ook voor wegtunnels zullen de algemene regels voor vluchtrouteaanduiding uit NEN 3011 gelden.
Verduidelijkt is dat de specifieke verbouwregels uit afdeling 5.3 bedoeld zijn als invulling van de algemene verbouwregels uit artikel 5.4 eerste lid. In basis geldt dat de verbouwregels alleen van toepassing zijn op de vernieuwing, verandering of vergroting (art. 5.4, vierde lid). Uitzondering daarop is de regel voor ingrijpende renovatie of voor het geheel vernieuwen van het verwarmingssysteem (artikel 5.20, zesde lid).
Voor het verplaatsen van een bouwwerk wordt het een en ander verduidelijkt. De hoofdregel is dat op het verplaatsen van een bouwwerk de nieuwbouwregels van toepassing zijn (eerste lid). Bij het verplaatsen van een ongewijzigd bestaand bouwwerk geldt het rechtens verkregen niveau, tenzij 1) de nieuwe afdeling 5.5 anders bepaalt of 2) het bouwwerk door de verplaatsing een tijdelijk bouwwerk wordt. De eis dat sprake moet zijn van een ongewijzigde samenstelling geldt niet voor de fundering, de vernieuwing van ondergeschikte constructieonderdelen en het gelijktijdig met het verplaatsen verbouwen van het bouwwerk om te voldoen aan afdeling 5.5.
Er wordt een nieuwe afdeling 5.5 toegevoegd voor het verplaatsen van een bouwwerk. In deze afdeling worden specifieke regels geregeld in afwijking van het vereiste rechtens verkregen niveau bij het verplaatsen van een ongewijzigd bouwwerk. Die specifieke regels zien op de geluidwering van de gevel (waar ook een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift voor gesteld kan worden) en de WBDBO (de nieuwbouwregels voor het beperken van branduitbreiding naar een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw).
Niet duidelijk was bij welke mate van verbouw een bij brand zelfsluitende woningtoegangsdeur was vereist. Verduidelijkt is dat de eis alleen geldt bij het nieuw aanbrengen van een deur met kozijn.
Door VPRC en Nieman is onderzocht welke regels in het Bbl kunnen worden opgenomen om het risico op gezondheidsklachten door het maken en aanbrengen van PUR-schuim verder te verkleinen. Het aanbrengen of maken van PUR-schuim moet gemeld worden bij het bevoegd gezag. Bij die melding moeten verschillende gegevens en bescheiden worden overlegd zodat gemeenten hun toezicht en eventuele handhaving daarop kunnen afstemmen. Verder moeten er tijdens het maken en aanbrengen van PUR-schuim diverse gegevens en bescheiden aanwezig zijn en gelden er veiligheidsmaatregelen bij het aanbrengen van PUR-schuim.
De eisen gelden alleen voor PUR-schuim dat op locatie wordt gemaakt en heeft dus geen betrekking op het aanbrengen van kant-en-klare PUR-schuim uit spuitbussen.
De uitvoeringseisen worden opgenomen in de Omgevingsregeling (de betreffende wijziging is op dit moment in consultatie, lees ook verder in dit overzicht).
De wijzigingen inzake het maken of aanbrengen van PUR-schuim zullen mogelijk op 1 juli 2026 in werking treden. Deze datum is echter nog niet formeel vastgesteld of aangekondigd, maar baseren we op de beoogde inwerkingtredingsdatum van de uitvoeringseisen zoals die worden opgenomen in de Omgevingsregeling.
De begripsomschrijving van tijdelijk bouwwerk wordt aangepast. Verduidelijkt wordt dat het kwaliteitsniveau van het bouwwerk is afgestemd op de instandhoudingstermijn. En in plaats van de voorwaarde dat het bouwwerk op dezelfde locatie aanwezig moet zijn, wordt bepaald dat het bouwwerk op hetzelfde bouwwerkperceel aanwezig moet zijn.
Een gebruiksgebied wordt anders omschreven omdat onbedoeld werd geregeld dat een gebruiksgebied altijd binnen een brandcompartiment moet liggen. Aangepast is dat een gebruiksgebied niet mag worden doorsneden door een brandwerende scheidingsconstructie (of ander niet-flexibele voorziening, zoals een toilet- of badruimte of technische ruimte).
Eerder was voorgesteld om artikel 2.29 als volgt uit te breiden: onder voorwaarden is het bij grondgebonden woningen mogelijk een buitenunit (voor verwarming en warm tapwater en waarschijnlijk koeling) vergunningsvrij te plaatsen. De voorwaarden hebben betrekking op de positie en afmetingen van deze buitenunit. Deze wijziging wordt niet doorgezet.
Eerder was voorgesteld om artikel 5.13 als volgt uit te breiden: de minimaal vereiste WBDBO van 30 minuten (of het rechtens verkregen niveau als dat hoger is) bij verbouw geldt voor nieuw aan te brengen constructieonderdelen alleen als de brandwerendheid hiervan volgens NEN 6069 kan worden bepaald. Deze wijziging wordt niet doorgezet.
Eerder was voorgesteld om artikel 5.13a als volgt uit te breiden: de minimaal vereiste WRD van R200 geldt voor nieuw aan te brengen constructieonderdelen alleen als de rookdoorlatendheid volgens NEN 6075 kan worden bepaald. Deze wijziging wordt niet doorgezet.
In de Omgevingsregeling worden uitvoeringseisen (nieuwe paragraaf 5.1.7) opgenomen voor de bij nieuwe utiliteitsgebouwen verplichte verblijfsvoorzieningen voor bouwwerkafhankelijke beschermde diersoorten. Deze eisen hebben betrekking op:
• De aanwezigheid of het aantal verblijjfsvoorzieningen (afhankelijk van verliesoppervlakte van gevel en dak);
• De positionering (zoals de hoogte van de invliegopening en de onderlinge afstanden tussen verblijfsvoorzieningen);
• De uitvoering van de invliegopening, de regenwerendheid en de grip.
Beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 juli 2026.
In de Omgevingsregeling worden uitvoeringseisen opgenomen ter uitwerking van de regels die in de artikelen 7.7b en 7.22a van het Bbl worden gesteld voor het maken en aanbrengen van PUR-schuim. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de inhoud van het vooropnamerapport en het nacontrolerapport. In deze rapporten moet worden vastgelegd dat is beoordeeld en geregistreerd dat aan de voorschriften voor het maken en aanbrengen van PUR-schuim kan worden voldaan.
Voor het maken en aanbrengen van PUR-schuim bij een woonfunctie gelden eisen over het niet aanwezig zijn van andere personen dan degenen die het PUR-schuim aanbrengen en het gedurende 24 uur niet mogen gebruiken van een verblijfsruimte waarin PUR-schuim is aangebracht. Daarnaast worden eisen gesteld aan de juiste mengverhouding, de maximaal toegestane concentratie methyleendianiline in het PUR-schuim, en verdere voorwaarden aan de scheidingsconstructie waarop het PUR-schuim wordt aangebracht en het ventileren en de temperatuur van de betreffende ruimte.
Beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 juli 2026.
De ministerraad heeft op voorstel van minister Mona Keijzer van VRO ingestemd met een wijzigingsvoorstel van het Bbl. Het voorstel past de regels voor kwaliteitsborging voor het bouwen aan. Daarin wordt geregeld dat gemeenten de bevoegdheid krijgen om bij nieuwe gebouwen, die op kleine punten afwijken van de technische bouwregels, het gebruik toch toe te staan. Dit kan alleen als de kosten van eventueel herstel van die kleine afwijkingen redelijkerwijs niet in verhouding staan tot de baten daarvan. De minister heeft op 7 juli 2025 de vragen en opmerkingen over het ontwerpbesluit beantwoord. De datum van inwerkingtreding is nog niet bekend.
Onder bepaalde voorwaarden wordt het mogelijk om bestaande logiesfuncties (vakantie- of recreatiewoning; geen logiesgebouwen) gedurende een periode van maximaal tien jaar te bewonen. Deze mogelijkheid geldt alleen voor personen die uiterlijk op 16 mei 2024 op het betreffende adres woonachtig zijn. Voor deze specifieke bewoning worden zowel in het Bkl als Bbl regels opgenomen. In het Bbl gaat het om lichtere eisen voor afmetingen van verblijfsgebieden en verblijfsruimten (art. 3.90). Daarnaast zijn de eisen voor de geluidwering van de gevel (art. 5.23) en rookmelders volgens NEN 2555 (art. 5.24) die gelden bij een functiewijziging naar een woonfunctie niet van toepassing. Er is nog geen concrete datum van inwerkingtreding; er wordt rekening gehouden met de vaste wijzigingsmomenten en voldoende voorbereidingstijd.
In het Bkl en het Bbl worden regels opgenomen om de betrouwbaarheid van het energielabel te vergroten. Deze regels hebben betrekking op het publiekrechtelijk toezicht op de werking van het kwaliteitsborgingssysteem. In het Bbl wordt vastgelegd dat het opnemen en registreren van de energieprestatie alleen is voorbehouden aan een certificaathouder en moet worden uitgevoerd volgens een certificatieschema. De minister kan energielabels intrekken als er sprake is van strijd met deze regels. Als de minister tot intrekking overgaat, moet de eigenaar daarover geïnformeerd.
Nadere regels aan het certificatieschema, het register, de certificatie-instelling worden in de Omgevingsregeling opgenomen.
De inwerkingtreding van de wijzigingen wordt bij koninklijk besluit nader bepaald.
Er komt een minimum energieprestatie-eis voor huurwoningen vanwege implementatie van de EPBD IV. Eigenaren van huurwoningen met energielabel E, F of G moeten deze huurwoningen verduurzamen naar een primair fossiel energiegebruik van ten hoogste 290 kWh/m².jr of minimaal energielabel D. Van deze verplichting zijn enkele specifieke huurwoningen uitgezonderd, zoals monumenten, woningen die voor korte duur worden gebruikt en kleine vrijstaande woningen. Daarnaast geldt de verduurzamingsverplichting niet als de woning beschikt over een geldig energielabel met een energie-index van 2,1 of beter, als bedoeld in het Besluit energieprestatie gebouwen zoals dat gold op 31 december 2020. De betreffende eisen zullen naar verwachting in 2026 in het Bbl worden opgenomen. De verplichting om aan deze eis te voldoen geldt per 1 januari 2029.
De adviesgroep van het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) heeft concrete voorstellen gedaan die moeten leiden tot meer, snellere en goedkopere woningbouw. Het eindrapport is in de zomer overhandigt aan de minister van VRO, daarop volgde een kabinetsreactie op 10 oktober 2025. Hierna lichten we een aantal acties toe waarmee verder aan de slag wordt gegaan:
• Besluitvorming bezwaarschriften binnen de wettelijke termijn.
• Ontwikkelen en toetsen van een alternatieve methode voor cumulatie van geluid.
• Aanpassen geluidsproductieplafonds bij spoorwegen.
• Toestaan van steilere trappen in woningen.
• Verlagen van de minimale vrije hoogte van verblijfsgebieden en verblijfsruimten en van de vrije doorgang.
• Versoepeling van geluidseisen tussen verblijfsruimten binnen een woning.
• Niet aansturen van de nieuwe daglichtnorm (daglichtfactor).
• Beperken verplichting checklist veilig onderhoud.
• Fabrieksmatige woningen met erkende kwaliteitsverklaring vrijstellen van vergunning- of meldingsplicht.
• Verruiming mogelijkheden om te bouwen langs spoor door verlaging van geluidplafonds.
• Onderzoek naar het aanpassen van de 55%-eis in relatie tot daglicht en ventilatie.
• Onderzoek naar het spuien via niet-geluidgevoelige gevels en geluidwering bij tijdelijke bouw.
Voor diverse onderdelen is de verwachting dat de wijzigingen in 2026 ter voorhang aan de Kamer worden voorgelegd.
Bij de nieuwbouw en verbouw van hoge gebouwen wordt de brandklasse van de gevels aangescherpt van brandklasse B naar brandklasse A2 (artikel 4.44a). Het gaat hierbij om constructieonderdelen die grenzen aan de buitenlucht en hoger liggen dan 50 m boven het meetniveau van gebouwen waarin wordt geslapen (gebouwen met een woonfunctie, woonfunctie voor zorg, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, celfunctie, gezondheidszorgfunctie met bedgebied of logiesfunctie) en constructieonderdelen hoger dan 30 m van gebouwen waarin wordt geslapen door verminderd zelfredzame personen (woonfunctie voor zorg, bijeenkomstfunctie voor kinderopvang met bedgebied, celfunctie of een gezondheidszorgfunctie met bedgebied).
In plaats van brandklasse A2 mag ook worden voldaan aan bij ministeriële regeling gestelde regels. In de Omgevingsregeling zal daartoe een alternatieve methode voor de brandklasse A2 eis worden vastgelegd. Het gaat daarbij om het toepassen van grote of middelgrote brandproeven op gevels.
Voor dezelfde categorieën hoge gebouwen worden ook de eisen aan de brandwerendheid aangescherpt (artikel 4.53a). Deze wijziging komt neer op een extra brandwerendheidseis van 120 minuten tussen brandcompartimenten/ ruimten die in hoogte meer dan 20 meter van elkaar liggen. De eerdere eisen in het Bbl regelen al dat direct boven elkaar gelegen brandcompartimenten/ ruimten een brandwerendheid moeten hebben van 60 minuten. De eis van 120 minuten geeft een extra veiligheid dat in een hoog gebouw geen snelle branduitbreiding plaatsvindt over een grote hoogte van het gebouw.
Naar verwachting worden de wijzigingen na 1 januari 2027 verwacht. Deze datum is nog afhankelijk van de vaststelling van de testmethode voor het bepalen van het brandgedrag van de gevel.
Met de internetconsultatie van 19 december 2024 zijn wijzigingen in aangestuurde normen in de Omgevingsregeling aangekondigd. Een aantal wijzigingen nemen we hieronder over toe.
• NEN 1010:2020 + C1:2024
• NEN 1078:2024
• NEN 3215+C1:2014+A2:2022
• NEN 5096:2022
• NEN 6062:2024
• NEN 6069:2022
De datum van inwerkingtreding van deze wijziging is nog niet bekend.
Bij huurwoningen en kindlocaties (kinderopvang, gastouderopvang en basisscholen) komt een verbod op loden leidingen (concentratie van lood niet meer 5 microgram per liter). Voor deze eis zal een overgangstermijn gelden, zodat eigenaren de tijd krijgen om de loden leidingen te vervangen. De datum van inwerkingtreding van deze wijziging is nog niet bekend.
Naar aanleiding van diverse stalbranden wordt verkend of de grenswaarde voor de omvang van een brandcompartiment in het dierenverblijf bij nieuwe stallen verlaagd kan worden. Dit onderwerp staat geagendeerd voor het commissiedebat van 12 maart 2026. Op dit moment ligt er nog geen voorstel voor het invoeren van maatregelen en is er geen tijdpad gepubliceerd.
Overzicht wijzigingen Bbl per 22 mei 2025 en 1 juli 2025
Overzicht wijzigingen Bbl vanaf 1 januari 2025
Overzicht wijzigingen Bbl per 1 juli 2024 en 1 augustus 2024
Overzicht wijzigingen Bbl per 1 januari 2024
Specialist
Bouwregelgeving en bouwrecht